Justitie wordt, net als andere sectoren, getroffen door de corona-pandemie en de maatregelen die zijn genomen ter indijking van het virus. Op 9 april 2020 kondigde de regering een bijzondere machtenbesluit af waarmee ze de goede werking van justitie beoogt te verzekeren tijdens deze uitzonderlijke periode.
Dit besluit beoogt in essentie twee zaken:
- Partijen beschermen tegen het risico dat, ingevolge de lockdown-maatregelen, proceshandelingen niet tijdig kunnen worden verricht;
- Vermijden dat tijdens deze periode geen enkele zaak wordt afgehandeld.
Om deze doelen te realiseren, neemt de regering 3 concrete maatregelen:
- Voor nieuwe zaken: verlenging van de verjarings- en vervaltermijnen om een procedure op te starten;
- Voor lopende zaken: verlenging van de proceduretermijnen, inbegrepen de termijnen om een rechtsmiddel in te stellen;
- Voor pleitzaken: mogelijkheid om de zaak af te handelen zonder mondelinge toelichting van de partijen en/of hun advocaten.
De 3 maatregelen worden hierna elk afzonderlijk besproken.
Let wel: Deze maatregelen gelden alleen in burgerlijke procedures voor de gewone hoven en rechtbanken. Ze zijn niet van toepassing in administratieve procedures (bv. voor de Raad van State) of in strafzaken (tenzij die enkel burgerlijke belangen betreffen). Ook zaken van jeugddelinquentie en tuchtprocedures (incl. het opleggen van ordemaatregelen) zijn uitgesloten.
De maatregelen gelden vanaf 9 april 2020 t.e.m. 3 mei 2020, d.i. het – voorlopig – vastgestelde eindpunt van de afzonderingsperiode. Deze laatste datum kan worden verlengd in functie van de evolutie van de crisismaatregelen.
Nieuwe zaken: verlenging van de verjarings- en vervaltermijnen om een procedure op te starten
De regering vreest dat, ingevolge de beperkingen aan onze bewegingsvrijheid, partijen of hun advocaten procedures niet tijdig zullen (kunnen) instellen bij de rechtbank. Daarom worden alle verjaringstermijnen en vervaltermijnen om een vordering in te stellen die verstrijken in de periode vanaf 9 april t.e.m. 3 mei 2020 automatisch verlengd tot 3 juni 2020. Voor termijnen die verstrijken in deze periode moet de procedure dus ten laatste zijn ingesteld op 3 juni 2020. Vanaf 4 juni 2020 is de verjaring of het verval een feit.
Bijvoorbeeld: Een werknemer wordt ontslagen op 19 april 2019. De verjaringstermijn voor vorderingen na einde arbeidsovereenkomst is 1 jaar. De termijn verstrijkt in principe op 19 april 2020, maar wordt nu verlengd tot 3 juni 2020 (behoudens verlenging van de maatregelen na 3 mei 2020).
De regeling geldt enkel voor termijnen die vervallen op of na 9 april 2020. Termijnen die voordien zijn vervallen, kunnen op grond van deze regeling niet worden heropend. Enkel een beroep op de gemeenrechtelijke regeling van overmacht kan hier eventueel soelaas bieden.
Lopende zaken: verlenging van de proceduretermijnen, inbegrepen de termijnen om een rechtsmiddel in te stellen
Om dezelfde redenen als hierboven worden ook alle procedurele vervaltermijnen die verstrijken in de periode vanaf 9 april t.e.m. 3 mei 2020 automatisch verlengd tot 3 juni 2020. De verlenging is van toepassing op proceduretermijnen waarvan de niet-naleving is voorgeschreven op straffe van verval of een andere vergelijkbare sanctie, zoals conclusietermijnen, termijnen voor het instellen van hoger beroep, verzet, cassatieberoep, enz.
Bijvoorbeeld: Een vonnis wordt betekend op 27 maart 2020. De beroepstermijn verstrijkt in principe op 27 april 2020, maar wordt nu verlengd tot 3 juni 2020 (behoudens verlenging van de maatregelen na 3 mei 2020).
Wat bij opeenvolgende proceduretermijnen? Stel dat A conclusie moet nemen tegen 30 april 2020 en B tegen 31 juli 2020. De termijn van A zal verlengd worden tot 3 juni 2020. A krijgt dus meer dan 1 maand extra. De termijn van B wordt echter niet verlengd, maar enkel ‘opgeschoven’ voor een duur die gelijk is aan de verlenging van de termijn van A, in dit geval 34 dagen, dus t.e.m. 3 september 2020. B krijgt dus, in tegenstelling tot A, geen extra tijd; zijn aanvankelijke termijn van 3 maanden blijft behouden.
Wat als de verlenging tot gevolg heeft dat de laatste conclusietermijn minder dan 1 maand voor de pleitzitting verstrijkt? Het besluit voorziet dat alléén in dat geval de pleitzitting moet worden uitgesteld, in de andere gevallen blijft de zitting behouden. De zaak zal automatisch worden verdaagd naar de eerstvolgende beschikbare zitting, één maand na afloop van de laatste termijn.
De verlenging van de proceduretermijnen – en de mogelijke verdaging van geplande pleitzittingen als gevolg hiervan – gebeurt ‘van rechtswege’. Dit betekent krachtens de wet zelf, zonder dat de partijen of de rechter hiervoor iets moeten doen. De wet past automatisch de termijnregelingen aan. De rechtbank zal eventueel enkel een nieuwe zittingsdatum moeten meedelen (art. 749 Ger.W.). Het automatisme van de uitstelregeling is goed bedoeld, m.n. om te vermijden dat de rechtbanken zouden worden overspoeld met extra werk om de eerder vastgestelde conclusietermijnregelingen aan te passen. In de rechtscolleges waar het gangbaar is om de pleitzitting kort na de laatste conclusietermijn vast stellen, leidt het automatische uitstel er echter toe dat de meeste pleitzittingen vanaf half mei 2020 ‘van rechtswege’ verdaagd zullen worden. Partijen en/of hun advocaten kunnen hieraan echter, als ze dit wensen, eenvoudig een mouw passen door in onderlinge overeenstemming af te wijken van de automatische uitstelregeling. Zo kunnen ze een minnelijk (procedure)akkoord sluiten om de oorspronkelijke conclusietermijnen en oorspronkelijk vastgestelde pleitzitting te behouden. Partijen kunnen immers altijd minnelijk afwijken van conclusietermijnen. Uiteraard is het noodzakelijk dat elke partij/advocaat uitdrukkelijk haar of zijn akkoord tijdig schriftelijk aan de rechtbank bevestigt.
Het besluit voorziet dat elke partij zich kan verzetten tegen de verlenging van een proceduretermijn. Zij kan daartoe een gemotiveerd verzoek indienen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling ter zitting. Die partij zal moeten aantonen dat de zaak spoedeisend is en dat vertraging gevaar zou opleveren. Tegen de beslissing van de rechter over dit verzoek staat geen enkel rechtsmiddel open.
Pleitzaken: mogelijkheid om de zaak af te handelen zonder mondelinge toelichtingen van de partijen en/of hun advocaten
Om de verspreiding van het virus in te dijken, worden we gevraagd zoveel mogelijk thuis te blijven en fysiek contact te vermijden. Voor de rechtbanken geldt echter dat over een zaak in principe maar uitspraak kan worden gedaan, nadat er een ‘rechtsdag’ heeft plaatsgevonden waarop de zaak door de advocaten en/of hun partijen mondeling wordt toegelicht. Het is pas na afloop van deze mondelinge pleidooien dat de rechter de debatten kan sluiten, de zaak in beraad kan nemen en vonnis kan wijzen. De regering wil echter vermijden dat er, ingevolge de afzonderingsmaatregelen, geen enkele zaak meer zou kunnen worden afgehandeld. Daarom voorziet het besluit dat alle zaken die normaal zouden worden gepleit in de periode van 11 april t.e.m. 3 juni 2020 (desgevallend verlengd) én waarin alle partijen conclusies hebben neergelegd, automatisch in beraad worden genomen op basis van de conclusies en stukken, zonder mondelinge pleidooien.
Ook deze maatregel geldt ‘van rechtswege’, d.w.z. partijen moeten het in beraad nemen zonder pleidooien niet vragen en de rechter moet het ook niet bevelen.
Als algemene voorwaarde geldt wel dat alle partijen conclusie genomen moeten hebben. Een verstekvonnis bekomen via deze weg is dus niet mogelijk. Het volstaat dat de conclusies zijn neergelegd; het is niet vereist dat deze beantwoorden aan alle regels van de kunst. Dat een conclusie achteraf door de rechter uit het debat wordt geweerd (bv. wegens laattijdigheid) verplicht hem niet terug te komen op het in beraad nemen van de zaak zonder pleidooien.
Het besluit voorziet ook dat partijen in elke stand van de rechtspleging gezamenlijk kunnen beslissen gebruik te maken van de schriftelijke procedure voorzien in artikel 755 Ger.W. (ook al waren ze dat aanvankelijk niet van plan).
Hoe gebeurt de neerlegging van de stukkenbundel bij een inberaadname zonder pleidooien? Het besluit voorziet dat de partijen hun stukken moeten indienen binnen één week na de oorspronkelijk vastgestelde rechtsdag. Bij niet-naleving van deze termijn worden de stukken ambtshalve geweerd.
Partijen kunnen zich verzetten tegen de schriftelijke behandeling van hun zaak. Dit verzet moet schriftelijk én gemotiveerd gebeuren, via e-deposit of per gewone brief aan de griffie, uiterlijk één week voor de vastgestelde rechtsdag. Op deze termijn staat geen sanctie. Als alle partijen zich verzetten, wordt de zaak uitgesteld door de rechter. Als slechts één of enkele partijen bezwaar maken, beslist de rechter. Hij kan de zitting laten doorgaan, fysiek of per videoconferentie, hij kan de zaak uitstellen of hij kan de zaak zonder pleidooien in beraad nemen. Tegen de beslissing van de rechter staat geen enkel rechtsmiddel open.
Ook de rechter zélf kan, zonder vraag daartoe van partijen, beslissen om de zaak eventueel niet in beraad te nemen zonder pleidooien. Van de rechter wordt immers verwacht dat hij het beste geplaatst is om de beoordelen wat de best mogelijke aanpak is voor elk dossier.
Vanuit dezelfde optiek kan de rechter, uiterlijk 1 maand nadat hij de zaak zonder mondelinge pleidooien in beraad heeft genomen, vragen dat partijen mondelinge opheldering geven, eventueel per videoconferentie, over de punten die hij aanwijst. De rechter zal hiervoor een datum bepalen die door de griffier ter kennis wordt gebracht van de partijen of hun advocaten. Deze mogelijkheid kan o.m. worden gebruikt om antwoord te krijgen op vragen die de rechter normaal op de pleitzitting stelt (bv. Werd het vonnis betekend (in beroepsdossiers)? Mogen alle conclusies in de debatten blijven?). Om onnodig uitstel te vermijden, lijkt het evenwel aangewezen dat partijen of hun advocaten dergelijke zaken op voorhand (schriftelijk) aan de rechtbank meedelen.
Besluit
Justitie moet blijven werken. Zoveel is zeker. Vraag is echter of de genomen maatregelen de situatie van de meest kwetsbare rechtzoekenden niet nog moeilijker maakt. In welke mate is een veralgemeende schriftelijke procedure gerechtvaardigd wanneer een rechtzoekende zichzelf verdedigt en niet wordt bijgestaan door een advocaat (zie hierover ook het advies van de VAOC van de Hoge Raad voor de Justitie)? De regering hoopt duidelijk dat de ruime beleids- en keuzevrijheid die wordt gelaten aan de rechter hiervoor een opvangnet zal bieden.
Claudia Van Severen – Advocaat Everest Law
0 reacties