De wet voorziet niet uitdrukkelijk in een onderhoudsuitkering voor (ex-)wettelijk samenwonenden
Het hof van beroep te Antwerpen kende in een arrest van 14 maart 2017 een persoonlijk onderhoudsgeld toe aan een ex-partner na de beëindiging van de wettelijke samenwoning op grond van de hulpplicht. Het Hof van Cassatie vernietigde deze beslissing in een recent arrest van 16 december 2021. Het hoogste Hof bevestigde dat de rechter, na de beëindiging van de wettelijke samenwoning, geen dringende en voorlopige maatregel, zoals de toekenning van een onderhoudsbijdrage, kan opleggen die gesteund is op een hulpplicht.
Dit recent arrest van het Hof van Cassatie bevestigt eigenlijk gewoonweg de wet. In tegenstelling tot gehuwden, die ingevolge artikel 213 van het oud Burgerlijk Wetboek gehouden zijn tot een hulpplicht ten aanzien van elkaar en op basis daarvan gehouden kunnen zijn tot een onderhoudsuitkering, werd deze zelfde plicht door de wetgever niet voorzien voor wettelijk samenwonenden (in art. 1477 van het oud Burgerlijk Wetboek).
Samenwonenden zijn wel, zoals gehuwden, gehouden tot een plicht tot bijdrage in de lasten van de samenwoning in verhouding tot hun middelen (art. 1477, § 3 en 221 van het oud Burgerlijk Wetboek).
Verder voorziet het regime voor wettelijk samenwonenden evenmin in een specifieke bepaling op grond waarvan de economisch zwakke ex-partner, onder bepaalde voorwaarden, een persoonlijke onderhoudsuitkering zou kunnen krijgen, zoals voor ex-echtgenoten wel het geval is in artikel 301 van het oud Burgerlijk Wetboek.
Wat de onderhoudsbijdrage van de ouders ten aanzien van hun kinderen betreft, is er daarentegen geen verschil tussen ex-partners die gehuwd, wettelijk samenwonend of feitelijk samenwonenden waren. Zij zijn allen verplicht in verhouding tot hun middelen bij te dragen in de kosten van de kinderen (b.v. voor huisvesting, opvoeding, ontwikkeling) (art. 203 oud Burgerlijk Wetboek).
Zijn er andere rechtsgronden op basis waarvan wel een onderhoudsgeld na de beëindiging van de wettelijke samenwoning kan worden toegekend?
Hoewel de wet niet voorziet in een wettelijke onderhoudsplicht voor ex-wettelijk samenwonenden, spreekt artikel 1479, derde lid van het oud Burgerlijk Wetboek wel van "dringende en voorlopige maatregelen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn". Wat de wetgever bedoelt met dergelijke maatregelen wordt niet gepreciseerd, hetgeen leidt tot discussie. Sommige rechters en auteurs zijn van mening dat er bij gebreke aan een uitdrukkelijke wettelijke bepaling geen onderhoudsgeld tussen ex-wettelijk samenwonenden kan worden toegekend. Anderen daarentegen zijn van mening dat het voormelde artikel kan dienen als grondslag voor het toekennen van een onderhoudsgeld na de beëindiging van de wettelijke samenwoning. Nog andere zoeken ook oplossingen in het gewoonterecht (zoals de natuurlijke verbintenis, de burgerlijke aansprakelijkheid of de billijkheid).
Zolang de wetgever echter geen (expliciete) grondslag voorziet of er geen eenduidig standpunt is binnen de hoven en rechtbanken, blijft de mogelijkheid voor de behoeftige ex-wettelijk samenwonende partner om een onderhoudsgeld te bekomen beperkt, zelfs als beperkt het zich tot een dringende en voorlopige maatregel.
In elk geval is met het voornoemde arrest van het Hof van Cassatie thans duidelijk dat een onderhoudsgeld niet kan worden bekomen op grond van de hulpplicht tussen wettelijk samenwonenden.
Kan een ex-wettelijk samenwonende dan niet op een andere wijze aanspraak maken op onderhoudsuitkering na de beëindiging van de wettelijke samenwoning?
Het voorgaande wil nog niet zeggen dat een onderhoudsuitkering tussen echtgenoten volledig uitgesloten en ondenkbaar is. Wettelijk samenwonenden kunnen ook in een authentieke samenlevingsovereenkomst die bij een notaris wordt gesloten in beschermings- of bijstandsmaatregelen voorzien (art. 1478, 4e alinea, oud Burgerlijk Wetboek). Een dergelijke overeenkomst kan nuttig zijn om te voorkomen dat een van de samenwonenden berooid achterblijft wanneer er een einde komt aan de wettelijke samenwoning, bijvoorbeeld omdat hij of zij zijn of haar carrière ten gunste van het gezinsleven heeft opgegeven.
In dergelijke overeenkomst, kunnen (toekomstige) wettelijk samenwonenden regels bepalen die op hen van toepassing zullen zijn vanaf de datum van hun feitelijke scheiding of vanaf de datum waarop hun wettelijke samenwoning een einde neemt, bv. betreffende het al dan niet gratis bewonen van de gezinswoning gedurende een bepaalde periode of de toekenning van een onderhoudsgeld aan de ex-partner die behoeftig is ten gevolge van bepaalde keuzes die tijdens het samenleven werden gemaakt.
Zijn er andere maatregelen die de rechter na de beëindiging van de samenwoning wel kan nemen?
De wet voorziet volgende mogelijkheden:
- De familierechtbank kan tussenkomen om de scheiding te organiseren wanneer het koppel nog wettelijk samenwoont maar de verstandhouding "ernstig verstoord" is. De rechter kan bijvoorbeeld maatregelen met betrekking tot de bewoning van de gezinswoning en de kinderen nemen. (art. 1479 al. 1 oud Burgerlijk Wetboek). Merk op dat maatregelen die geen betrekking hebben op kinderen onmiddellijk ophouden wanneer de wettelijke samenwoning wordt beëindigd en dat de wettelijke samenwoning kan worden beëindigd door een eenvoudige verklaring, afgelegd door één van de samenwonenden. Dit betekent dat deze maatregelen van zeer korte duur kunnen zijn.
- De familierechtbank kan ook na de beëindiging van de wettelijke samenwoning tussenkomen en de dringende en voorlopige maatregelen bevelen die door de beëindiging van de wettelijke samenwoning gerechtvaardigd zijn. Dit verzoek moet binnen 3 maanden na de beëindiging van de wettelijke samenwoning worden ingediend door één van de partners. De rechter bepaalt de duur van de maatregelen. In dit verband kan de rechter bijvoorbeeld maatregelen nemen betreffende de kinderen, de uitoefening van het ouderlijk gezag, de huisvesting, enz. (art. 1479 para. 3 oud Burgerlijk Wetboek)
Zoals hiervoor gezegd bestaat er nog discussie of deze rechtsgronden eveneens aangewend kunnen worden om een onderhoudsgeld te bekomen.
Bij gebreke aan rechtszekerheid, adviseren wij (aanstaande) wettelijk samenwonenden die elkaar willen veilig stellen in het geval van een eventuele breuk dan ook om te overwegen om een wettelijke samenlevingsovereenkomst op te stellen waarin zij samen, buiten enig geschil om, een regeling inzake onderhoudsgeld kunnen treffen die zij redelijk en billijk achten voor het geval de samenwoning in de toekomst beëindigd zou worden.
Larissa DE WULF, Counsel
Carolyn VANTHIENEN, Senior Associate
0 reacties