Inleiding
Artikel 505 van het Strafwetboek dat de strafbaarstelling van het witwassen omvat[1], regelt o.a. de straf van de verplichte verbeurdverklaring van het voorwerp van het witwasmisdrijf (de zgn. objectconfiscatie) of de waarde ervan als dit voorwerp niet (meer) in het vermogen van de veroordeelde kan worden gevonden (de zgn. ‘waardeconfiscatie’).
Wat de waardeconfiscatie betreft, voorziet dit artikel in twee milderingsmechanismen.
Het eerste mechanisme is van toepassing op het eerste witwasmisdrijf (art. 505, lid 1, 2° Sw.) en voorziet in een verplichte vermindering van het bedrag van de verbeurdverklaring in verhouding tot de mate waarin de veroordeelde bij het misdrijf was betrokken (art. 505, lid 7 Sw.).
Het tweede mechanisme voorziet bij een waardeconfiscatie op grond van het tweede witwasmisdrijf (art. 505, lid 1 3° Sw.) en/of het derde witwasmisdrijf (art. 505, lid 1, 4° Sw.) in een facultatieve vermindering van het bedrag van de verbeurdverklaring teneinde de veroordeelde geen onredelijk zware straf op te leggen (art. 505, lid 6 Sw.).
Echter komt het in de praktijk regelmatig voor dat een beklaagde voor meerdere witwasmisdrijven i.v.m. dezelfde vermogensvoordelen, beschouwd als één misdrijf wegens verbonden door een eenheid van doel en verwezenlijking[2], strafrechtelijk wordt vervolgd en uiteindelijk wordt veroordeeld o.a. tot een waardeconfiscatie. In dat geval rijst de vraag of en hoe beide milderingsmechanismen met elkaar moeten worden gecombineerd.
Geen toepassing van artikel 65 Sw. noch van artikel 64 Sw.
Op het eerste gezicht lijkt artikel 65 Sw. een eenvoudig antwoord te bieden op deze vraag. Dit artikel bepaalt immers dat bij een eendaadse samenloop enkel de straffen van het zwaarste misdrijf worden toegepast. Omdat behalve het milderingsmechanisme de bestraffing van het eerste, tweede en derde witwasmisdrijf exact dezelfde is, zal volgens dit artikel enkel het milderingsmechanisme dat de zwaarste bestraffing omvat van toepassing kunnen zijn. Gelet op het facultatief karakter ervan, is dit het milderingsmechanisme van het tweede en derde witwasmisdrijf. Dit heeft immers geen impact op het maximale bedrag van de verbeurdverklaring in tegenstelling tot de verplichte mildering onder het eerste witwasmisdrijf.
Bij nader inzicht is dit echter verre van evident omdat artikel 64 Sw. bepaalt dat de straffen van de verbeurdverklaring voor verscheidene misdrijven altijd samen worden opgelegd. Het Hof van Cassatie oordeelde dat op basis van deze bepaling artikel 65 Sw. helemaal niet van toepassing is op de bijzondere verbeurdverklaring.[3] Dat heeft als gevolg dat artikel 65 Sw. onmogelijk de juridisch grondslag aanreikt om bij een waardeconfiscatie, gegrond op het eerste witwasmisdrijf én op één of allebei van de twee andere witwasmisdrijven, voorrang te verlenen aan het facultatieve milderingsmechanisme.
Echter zal de strafrechter in dergelijk geval evenmin op grond van artikel 64 Sw. de beide milderingsmechanismen kunnen combineren. Het Hof van Cassatie heeft immers ook al aangegeven dat er tegenover eenzelfde persoon geen cumulatie mag zijn van de bijzondere verbeurdverklaring van zaken die het voorwerp zijn van opeenvolgende witwasmisdrijven.[4]
Aldus kunnen de twee bepalingen van het strafwetboek die bepalen welke straffen van toepassing (kunnen) zijn bij een collectief misdrijf (art. 64 en 65 Sw.) niet worden aangewend om het toepasselijke milderingsmechanisme aan te duiden. Ook de voorbereidende werken bieden op dit punt geen verheldering.
Hoe deze knoop dan te ontwarren?
Via de toepassing van de gemeenrechtelijke prioriteitsregels?
Indien twee of meerdere rechtsregels van dezelfde wetgever toepassing vinden op eenzelfde juridische casus, zijn bij afwezigheid van specifieke prioriteitsregels de volgende principes van toepassing: [5]
- Als er geen conflict bestaat tussen de rechtsregels, dan zijn ze tegelijk van toepassing op de juridische casus;
- Als er wel een conflict bestaat tussen de rechtsregels, dan dient er een prioriteit te worden bepaald aan de hand van prioriteitsregels zoals de specifieke regel primeert op de algemene (lex specialis derogat generalis) en de nieuwste wet doet de oudere teniet (lex posterior derogat legi priori).
Nu lijkt er o.i. niet noodzakelijk een conflict te bestaan tussen het verplichte milderingsmechanisme van het eerste witwasmisdrijf en dat van de twee andere witwasmisdrijven. Het milderingsmechanisme bij waardeconfiscatie op grond van het eerste witwasmisdrijf verplicht weliswaar om die waarde af te stemmen op de mate waarin de veroordeelde was betrokken bij dat witwasmisdrijf, maar het verbiedt niet dat die waarde nog verder zou worden verlaagd op basis van een ander milderingsmechanisme.
Omgekeerd sluit het facultatieve milderingsmechanisme bij waardeconfiscatie op grond van het tweede of het derde witwasmisdrijf (het niet opleggen van een onredelijk zware straf) niet uit dat de strafrechter op basis van een andere wettelijke bepaling een lager bedrag zou verbeurd verklaren dan het volledige voorwerp van het witwasmisdrijf, zelfs al zou de verbeurdverklaring van dat volledige voorwerp geen onredelijk zware straf uitmaken.
Er lijkt dus geen conflict te bestaan tussen beide milderingsmechanismen wanneer beide in de volgende sequentie worden toegepast:
- Het bij equivalent te verbeuren bedrag wordt verplicht verminderd tot die mate van betrokkenheid van de beklaagde bij het eerste witwasmisdrijf;
- Mocht het blijken dat het aldus bepaalde bedrag voor de rechter nog steeds een onredelijk zware straf is dan kan het reeds verplicht verminderde bedrag nog verder worden verlaagd om de beklaagde geen onredelijk zware straf op te leggen.
Besluit
In geval van een gelijktijdige strafrechtelijke veroordeling tot een waardeconfiscatie gegrond op het eerste én het tweede en/of het derde witwasmisdrijf, zullen de milderingsmechanismen in de volgorde verplicht-facultatief moeten worden toegepast.
Waeterinckx Advocaten Ondernemingsstrafrecht
Noten:
[1] Algemeen gesproken bestaan er drie witwasmisdrijven. Het eerste is zgn. bezits- en beheersmisdrijf, het tweede is het conversiemisdrijf en het derde is een catch-all-bepaling die elke daad van verberging van illegale vermogensvoordelen viseert.
[2] Het zgn. ‘collectief misdrijf’.
[3] Cass. 25 oktober 2006, AR P.06.0751.F; Cass. 27 januari 2009, AR P.08.1299.N.
[4] Cass. 4 september 2007, AR P.07.0219.N; zie ook: Cass. 11 december 2007, AR P.07.0305.N.
[5] Vgl.: P. POPELIER, De wet. Juridisch bekeken, in Tijdschrift voor Wetgeving, Brugge, die Keure, 2004, p. 347-351.
0 reacties