Rechtbanken en hoven staan al enige tijd kritisch tegenover de aftrekbaarheid van kosten gedragen door een vennootschap om onroerende goederen gratis ter beschikking te stellen aan bedrijfsleiders, wanneer niet is aangetoond dat hier een werkelijke prestatie tegenover staat.[1] Het Hof van Cassatie heeft dit nog eens bevestigd in een arrest van 21 oktober 2022: om een aftrekbare beroepskost te zijn is werkelijke prestatie nodig.
Voordeel alle aard bedrijfsleiders als aftrekbare beroepskost
Wanneer een belastingplichtige vennootschap tijdens het belastbaar tijdperk bepaalde kosten heeft gemaakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of behouden, is dat een aftrekbare beroepskost op basis van artikel 49, eerste lid, WIB92. Bezoldigingen die worden betaald aan personeel vallen hieronder en zijn bijgevolg dus aftrekbaar voor de werkgever, dit volgt uit artikel 52, 3° WIB92. Bezoldigingen aan bedrijfsleiders kunnen eveneens volgens artikel 195, §1 WIB92 als aftrekbare beroepskost worden aangemerkt. Onder bezoldigingen vallen alle beloningen die worden toegekend in functie van de verrichte arbeid, voordelen van alle aard worden dus ook beschouwd als een bezoldiging. Om voordelen van alle aard als beroepskost te kunnen aftrekken moeten deze wel volgen uit werkelijke prestaties verricht ten behoeve van de vennootschap (art. 49 en 32, tweede lid WIB92).
Opdat voordelen van alle aard een aftrekbare beroepskost zouden zijn, moeten ze wel volgen uit werkelijke prestaties verricht ten behoeve van de vennootschap
Artikel 53, 9° WIB92 voegt hieraan toe dat de kosten met betrekking tot lusthuizen normaal niet kwalificeren als een aftrekbare beroepskost, tenzij er bewezen wordt dat deze kosten noodzakelijk waren bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid of deze tot de belastbare bezoldigingen horen.
Lusthuis als aftrekbare beroepskost?
De feiten zijn als volgt, een vennootschap heeft een appartement in de badplaats De Haan in volle eigendom aangekocht en vervolgens gratis ter beschikking gesteld aan een bestuurder. Er wordt niet betwist dat het gaat om een lusthuis, wat inhoudt dat het appartement noch uitsluitend of hoofdzakelijk voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gebruikt.[2] De vennootschap kwalificeerde deze terbeschikkingstelling als een voordeel van alle aard en wou deze kosten als een aftrekbare beroepskost behandelen. Het hof van beroep te Gent[3] ging mee in het verhaal van deze kwalificatie en steunde hierbij op het argument dat de vennootschap een goede investering had gedaan met deze aankoop en dat zij op een later moment belast zouden worden op de gerealiseerde meerwaarde. Het hof van beroep leunt hierbij op de waardevastheid van een pand en de doelstelling van de vennootschap om diens middelen duurzaam te beleggen.
Cassatie spreekt zich uit
Het Hof van Cassatie volgt echter niet in deze redenering en verbreekt het bestreden arrest op 21 oktober 2022. Het hof van beroep is slechts nagegaan of de kosten zijn gemaakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of behouden, maar heeft nagelaten te onderzoeken of tegenover het ontvangen voordeel werkelijke prestaties stonden. De beslissing is hierdoor niet verantwoord naar recht. Ook in 2021 oordeelde het Hof van Cassatie reeds dat opdat kosten een aftrekbare beroepskost zouden zijn, eerst moet worden aangetoond dat zij voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 49 WIB92 en dat zij bijgevolg moeten beantwoorden aan werkelijke prestaties. Het Hof van Cassatie neemt hier een duidelijk standpunt in.
Door niet te onderzoeken of tegenover het ontvangen voordeel werkelijke prestaties stonden, verantwoordt het hof van beroep haar beslissing niet naar recht
Madou Haberkorn (Doctoraatsbursaal aan de Universiteiten van Hasselt en Gent
Referenties
[1] Voor een overzicht zie: S. VAN CROMBRUGGE en J. VAN DYCK, “Vennootschappen en ‘woningen’: welke kosten zijn nog aftrekbaar?”, Fiscoloog2018, nr. 1567, 2.
[2] Zie o.a. COM.IB nr. 53/173 en COM.IB 53/175 waar staat dat onder lusthuizen die onroerende goederen worden verstaan die noch uitsluitend of hoofdzakelijk voor het uitoefenen van de eigenlijke beroepswerkzaamheid worden gebruikt, noch als enige of belangrijkste woning ter beschikking van leden van het personeel of van de organen van bestuur worden gesteld en wel in die zin dat in die onroerende goederen leden van het personeel of van de organen van bestuur, vertegenwoordigers, klanten, leveranciers, zakenrelaties enz. individueel of in groep, kunnen worden uitgenodigd om er te verblijven zoals in een hotel.
[3] Gent (fisc) 3 december 2019, 2018/AR/1530, niet gepubliceerd.
0 reacties