De Morgen berichtte op 19 januari over gezinssociologisch onderzoek van de KU Leuven: “Geen voorrang meer voor co-ouderschap”. Bijna 1 op 3 ouders in co-ouderschap praat nooit met elkaar, ook niet over de kinderen. De wettelijke voorkeur voor de week-weekregeling zou moeten verdwijnen omdat ze niet altijd de beste oplossing is voor het kind. Andere media pikten deze aanval op de actuele wetgeving gretig op. Op VTM-nieuws sprak de minister van Justitie zich uit voor een sterkere responsabilisering van ouders. Zij moeten op het moment van de echtscheiding meer en betere afspraken maken over de regeling van hun ouderschap.
Ik denk dat de begeleiding van alle gescheiden ouders op de moeilijke weg naar goede ouderschapsafspraken oneindig veel belangrijker is dan een wetswijziging die het verblijfsco-ouderschap zijn voorkeurstatus ontneemt. De publieke opinie over de actuele wettelijke regeling is ongenuanceerd en daardoor onjuist. Heel verschillende wegen kunnen – ook vandaag al – leiden naar een verblijfsregeling op maat. Die diversiteit aan trajecten verdient meer aandacht. Maar eerst moet voorgoed een einde komen aan de begripsverwarring die al meer dan tien jaar heerst. ‘Co-ouderschap’ is een term die niemand nog zou mogen gebruiken, omdat ze een vlag is die totaal verschillende ladingen dekt.
Dit artikel wordt u aangeboden dankzij de steun van Larcier, Advocatennet.be en KnopsPublishing
Welk co-ouderschap?
Juristen onderscheiden twee vormen van co-ouderschap. Sinds 1995 is ‘gezagsco-ouderschap’ de basisregeling voor niet-samenlevende ouders. Dit betekent dat beide ouders samen de belangrijke beslissingen over hun kinderen (schoolkeuze, religie, hobby’s enz.) moeten nemen. Gezagsco-ouderschap impliceert dus overleg en veronderstelt de bereidheid van ex-partners om ook na de scheiding nog met elkaar te spreken over de kinderen. De overgrote meerderheid van de ouders kiest ervoor. Zelfs in vechtscheidingen gebeurt het zelden dat een familierechter één ouder alleen laat beslissen (met recht op persoonlijk contact voor de andere). Toch blijft het gezagsco-ouderschap in de praktijk vaak dode letter. Iedereen kent samenwonende ouders die niet met elkaar communiceren. De wrok tussen ex-partners verhindert heel vaak een open dialoog over de kinderen die in twee huizen verblijven. Toch merken we dat dit gezonde principe niet ter discussie staat. Gelukkig maar, de wet moet ouders blijven aansporen hun relationele moeilijkheden opzij te schuiven en te overleggen in het belang van de kinderen. Communicatie is essentieel voor goed functionerend gezagsco-ouderschap. Maar evenzeer voor verblijfsco-ouderschap.
Sinds 2006 is ‘verblijfsco-ouderschap’ het bij voorrang te onderzoeken verblijfsregime als ouders apart leven. De kinderen brengen dan evenveel tijd bij elk van beide ouders door. Dat hoeft niet noodzakelijk week-week te zijn, zolang het verblijf maar gelijkmatig is verdeeld. Over deze voorrangsregeling bestaan heel wat misverstanden, waarover dadelijk meer. Gelijkmatig verdeeld verblijf wordt soms ook ‘bilocatie’ genoemd. Die term is helemaal uit den boze: gelijktijdige aanwezigheid van een lichaam op twee plaatsen is enkel voor geesten, niet voor kinderen.
Welzijnswerkers gebruiken ook de term ‘kostenco-ouderschap”. Beide ouders beheren dan samen de kosten via een kindrekening. Maar daarover gaat het hier niet.
Verblijfsco-ouderschap is geen recht
De perceptie heerst dat de rechter gelijkmatig verdeeld verblijf moet toekennen als een ouder (meestal de vader) daarom vraagt. Niet waar: de rechter moet bij voorrang onderzoeken of gelijkmatig verdeeld verblijf niet kan worden opgelegd telkens één ouder daarom (in hoofdorde of subsidiair) verzoekt. De wettekst is glashelder: ingeval de rechter meent dat gelijkmatig verdeeld verblijf niet de meest passende oplossing is, kan (en zal) hij beslissen tot ongelijk verdeeld verblijf. De rechter moet in elk geval afzonderlijk oordelen in een bijzonder gemotiveerd vonnis. Hij moet ook rekening houden met de concrete omstandigheden van de zaak, het belang van de kinderen én het belang van de ouders (art. 374, § 2, tweede-vierde lid BW). De wet verplicht de rechter dus helemaal niet om verblijfsco-ouderschap uit te spreken als default-oplossing bij onenigheid tussen ouders, wel integendeel. De wet verplicht de rechter een oplossing op maat van het gezin te bieden. Ouders en hun advocaten doen er dus goed aan hun vorderingen niet zwart-wit te formuleren, maar ruimte te laten voor maatwerk. Rechters moeten wel beseffen dat een goed functionerend verblijfsco-ouderschap veel onderhandelingen en samenwerking vraagt, wat geenszins evident is voor ouders die met heel conflictueus tegenover elkaar blijven staan.
Vaders vragen soms verblijfsco-ouderschap in de veronderstelling dat ze dan geen kinderalimentatie moeten betalen. Dat is een tweede hardnekkig misverstand. De bijdrageplicht van de ouders in het onderhoud van de kinderen is afhankelijk van het aandeel van elke ouder in hun samengevoegde middelen (art. 203bis, § 1 BW). Nagenoeg geen ouders hebben exact dezelfde middelen, dus zelfs bij perfect gelijkmatig verdeeld verblijf, zal de ene ouder – strikt wettelijk – meer moeten bijdragen in het onderhoud van de kinderen dan de andere. Maar uiteraard worden over gezag, verblijf en kinderalimentatie best overeenkomsten gesloten en blijft het rechterlijk oordeel de uitzondering.
Diverse trajecten naar een goed ouderschapsplan
Er is maar één scheidingstraject dat zonder voorafgaand schriftelijk akkoord over de kinderen niet kan worden bewandeld en dat is de echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT). Gehuwden die daarentegen voor de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting kiezen, kunnen EOO krijgen zonder een seconde te hebben nagedacht over de gevolgen voor de kinderen. Ook al wie ongehuwd (wettelijk of feitelijk) samenwoonde, kan scheiden zonder bekommernis om een regeling voor de kinderen. De roep om een verplicht ouderschapsplan voor alle scheidende ouders met kinderen klinkt steeds sterker, maar is zeker voor feitelijk samenwonenden niet evident.
Niet elke ouder is in staat om met de ex-partner onder vier ogen tot een goede regeling te komen. Het Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten (IPOS, met hoofdpromotor prof. Ann Buysse) heeft geleerd dat bemiddeling het conflict kan kanaliseren met een gunstige impact op de levenskwaliteit van ouders en kinderen. Deze Vlaamse resultaten bevestigen internationale literatuur. Een bemiddelaar in familiezaken kan de communicatie vergemakkelijken en akkoorden faciliteren. Een advocaat of notaris kan als inhoudelijke deskundige goede diensten bewijzen tijdens onderhandelingen en bij de redactie van de overeenkomst. Dat is vooral zo als hij faciliterend werkt, aansluit bij de bekommernissen van de cliënten en structuur brengt in het conflict. Sinds 2014 kan ook de kamer voor minnelijke schikking binnen de familierechtbank een forum zijn voor een gezags- en verblijfsregeling op maat. Dit geldt dan in het bijzonder voor ouders die de regeling in eigen handen willen houden, maar toch deskundige sturing naar een oplossing wensen. De hulp van een schikkingsrechter die het recht goed kent en beslagen is in conflictdiagnose, gecombineerd met de vertrouwelijkheid tijdens de schikkingspoging, kan leiden tot resultaten die bij een klassiek rechterlijk oordeel – steeds binnen de contouren van de respectieve vorderingen – onmogelijk zijn. Of de kamer voor minnelijke schikking haar enorme potentieel vandaag al dan niet waarmaakt, hopen we binnenkort via empirische evidentie aan te tonen.
Heel weinig mensen kennen het volledige gamma van mogelijke scheidingstrajecten, met als gevolg dat men heel vaak niet tot een oplossing op maat komt. Hier kan trajectbemiddeling een oplossing bieden. Een trajectbemiddelaar informeert over alle mogelijke oplossingswegen, maar laat de ouders ook heel concreet aanvoelen wat alternatieve geschillenoplossing gebaseerd op overleg voor hen zou kunnen betekenen. De bedoeling van trajectbemiddeling is om partijen te brengen tot een akkoord over de oplossingsweg. Trajectbemiddeling wordt momenteel aangeboden in een gerechtelijke en buitengerechtelijke setting, als onderdeel van het lopende onderzoeksproject Families in Transitie – Transitie in Families (www.fittif.be).
Conclusie
‘Co-ouderschap’ is geen eenduidig begrip. Preciseer voortaan altijd de vorm die u bedoelt. Gegoochel met percentages uit onderzoek brengt weinig bij als de categorieën ouders waarvan sprake niet duidelijk zijn omschreven. Sociale wetenschappers doen er goed aan hun focus op echtscheiding te verbreden tot alle gescheiden ouders. Het is een taak van de overheid om ouders en hun kinderen te begeleiden naar goede ouderschapsafspraken en hen alle mogelijke oplossingswegen kenbaar te maken. De website www.tweehuizen.be (waarvan de inhoud zeer binnenkort wordt geactualiseerd) biedt een schat aan informatie op drie niveaus, begrijpelijk voor (jonge) kinderen, jongeren én hun ouders. Daar zijn psychologisch onderbouwde modellen terug te vinden van alle denkbare verblijfsregelingen. Belangrijk voor hun levenskwaliteit is dat kinderen en jongeren het gevoel hebben betrokken te zijn bij de totstandkoming van de verblijfsregeling (dat zij ‘ertoe doen’) en na de scheiding kunnen behouden wat zij belangrijk vinden.
Over de auteur
Gerd Verschelden (° 1975) is voltijds hoogleraar familierecht aan de Universiteit Gent.
Hij hecht veel belang aan multidisciplinair onderzoek, in het bijzonder met samenwerking tussen juristen en psychologen. Hij was/is promotor van onderzoeksprojecten met maatschappelijke finaliteit, zoals de door het IWT gefinancierde Strategische BasisOnderzoeken IPOS en FittiF.
Kennismaken met de auteur? Schrijf u in voor het TIJGERfeest van 13 mei!
Bevoorrechte partners van het Tijgerfeest:
0 reacties