Wanneer een van de vele parlementen die ons land kent het gedrag van burgers of ondernemingen wil sturen, worden er wetgevende normen gemaakt (wetten, decreten of ordonnanties, al naargelang het parlement waar ze tot stand komen). Die normen doen rechten en plichten ontstaan. Wie subjectieve rechten kan putten uit die wet, moet ze ook door een overheidsrechter kunnen laten afdwingen.
Zoals de democratie er is om de minderheid te beschermen, is de rechter er om de zwakkere partij te beschermen. Net daarom is het zo belangrijk dat die rechter onpartijdig en onafhankelijk is en boven de machtsverhoudingen van de partijen staat.
Ik moet de lezer nu waarschuwen. Wat u hiervoor las is niet meer actueel. De wetgever heeft zelf al bij herhaling gezegd dat wie door de wet wordt beschermd die naleving ervan niet zomaar meer kan vragen. Advocaten hebben volgens de wetgever nog te vaak de verwerpelijke neiging om bij de analyse van een probleem na te gaan wat de rechten en plichten zijn van de cliënt. Wanneer die in een economisch zwakke positie staat maar de wet aan zijn kant heeft rekent hij er ook nog op dat de rechter te hulp schiet. Dat zint de wetgever al een tijdje niet meer. In 2018 werd aan de advocaat al de wettelijke verplichting opgelegd om de cliënt “te informeren over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke vorm van minnelijke oplossing van geschillen” (art. 444 Ger.W.). Anders uitgedrukt: de cliënt lost het geschil beter zelf op (bemiddeling) of moet water bij de wijn doen (verzoening) of op alle andere mogelijke manieren zeker niet naar de rechter stappen. In al die gevallen van alternatieve geschillenoplossing is er geen rechter die meekijkt om de zwakkere partij bij te staan of om erover te waken dat in het licht van het algemeen belang de bedoeling van de wetgever wordt gerespecteerd.
In 2018 werd ‘de bemiddeling’ ingevoerd in het gerechtelijk wetboek, waarbij een bemiddelaar als “neutrale en onpartijdige derde” de “communicatie vergemakkelijkt en poogt partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken”. Bemiddelaars laten zich daarvoor veelal rijkelijk vergoeden, om daarna dus partijen zelf aan het werk te zetten. Als die in de onderlinge machtsverhouding evenwaardig zijn, kan dat nuttig en efficiënt zijn. Maar hoe zit het met de kleine kmo in een conflict met de machtige bank? En wie garandeert de naleving van de door dwingende Europese regels opgelegde consumentenbescherming wanneer die consument de bemiddeling aanvaardt? Ik weet het en ik val in herhaling, dit zijn de bekommernissen van een compleet oudmodische jurist die nog steeds de illusie koestert dat wetten er toe doen.
In het Belgisch Staatsblad van 27 december kan u de wet van 19 december “houdende diverse bepalingen in burgerlijke en gerechtelijke zaken” terugvinden, waardoor de wetgever nog maar eens de relativiteit van wetgevende normen onderstreept. De nieuwe wet voorziet voor burgerlijke geschillen bij hoven en rechtbanken (maar merkwaardigerwijze niet bij de vredegerechten) in de verplichte invoering van “kamers van minnelijke schikking”. Wat dat precies betekent wordt door de wetgever niet gedefinieerd (excuseer me voor deze misplaatste juridische reflex), maar de magistraten die daarin zetelen moeten wel eerst een door het Instituut voor de Gerechtelijke Opleiding (IGO) georganiseerde “gespecialiseerde opleiding inzake verzoening en doorverwijzing naar bemiddeling” hebben gevolgd. Herleest u aandachtig: magistraten die een ‘gespecialiseerde’ opleiding hebben gevolgd om het geschil niet zelf op te lossen maar om het “door te verwijzen” naar een bemiddelaar, die zelf dan weer zal doorverwijzen naar de partijen om hun geschil ZELF op te lossen. Of in dat traject ook de wet waar het geschil om draait wordt nageleefd, is een bekommernis van achterhaalde juristen.
Zo’n verdwaalde jurist meent misschien dat de memorie van toelichting de bedoeling van de wetgever kan verduidelijken (excuses voor die verouderde gedachte). Er volgen daar verwijzingen naar (geheel terloops: uitsluitend Franstalige) rechtsleer en de stelling dat “het merendeel van de juridische professionals” voorstander is van bemiddeling (met dank aan wetgever om mij erop te wijzen dat ik tot een verwerpelijke minderheid behoor). Verderop valt te lezen dat die nieuwe kamers zullen bijdragen tot de vermindering van de gerechtelijke achterstand “bij de hoven van beroep in het algemeen en in Brussel in het bijzonder” (sic). Ook interessant is de verwijzing naar Franstalige rechtsleer (o.m. L. Massart) die stelt dat minnelijke schikking ook in beroep nog nuttig is “omdat partijen (dan) enige afstand hebben genomen van het conflict dat hen tegen elkaar opzet”. Plots lijkt het tijdsverloop als gevolg van de gerechtelijke achterstand een zegen voor de rechtzoekenden.
Hugo Lamon
Lees hier meer columns met de visie van meester Hugo Lamon op Justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.
Beste Hugo,
Ik lees altijd met veel plezier uw columns en ben het er meestal ook mee eens. Maar deze keer niet. Of de rechter er is om de zwakke partij te beschermen, durf ik toch te betwijfelen, daar merk ik in de praktijk alleszins niet veel van en ik weet ook niet waar dat op gesteund is, de rechter moet immers onpartijdig zijn. Ik lees vooral wat (m.i. onterechte) weerstand en vooroordelen tegen bemiddeling, waarvan ik zelf (geen bemiddelaar zijnde) heb ervaren dat het in veel gevallen tot een betere oplossing leidt dan het geschil tot het einde voor de rechtbank te voeren:
– bemiddeling heeft vele voordelen, waaronder het feit dat de partijen (en dus zeker ook de zwakkere partij) zelf meer aan bod komen – het is ingeval van goede afloop ook goedkoper dan een procedure, wat vooral in het voordeel is van de minder kapitaalkrachtige partij;
– het is onjuist dat bemiddelaars partijen zelf het werk laten doen: zij worden inderdaad intensief betrokken, maar een goede bemiddelaar stuurt het bemiddelingsproces zeer actief;
– dat bemiddelaars zich “rijkelijk laten betalen”, is eveneens absoluut onjuist – zij krijgen doorgaans een correcte vergoeding op basis van uurtarief (dat vaak lager ligt dan dat van de advocaten die de partijen bijstaan)
– de “zwakke partij” wodt in de bemiddeling in principe toch beschermd door de bijstand van zijn advocaat ?
Dus neen, deze keer ben ik het niet met u eens, en durf ik zelfs zeggen dat het wat “ouderwets” is om alle heil te verwachten van de hakbijl van de rechter. Die hakbijl maakt niet noodzakelijk iemand blij (minstens 1 partij niet, vaak beide partijen niet), en is zeker niet te verkiezen boven een oplossing die door de partijen uiteindelijk zelf is aanvaard, weliswaar niet optimaal is, maar waarmee ze wel weten wat ze hebben en er zelf voor kunnen kiezen.
Er valt nog veel meer over te zeggen, maar in dit kader zal ik me hier toe beperken.