Op 16 november vindt de derde dag van de rechtsstaat plaats in Mechelen. De twee vorige edities waren bijzonder interessant, met boeiende reflecties over de toekomst van de rol van het recht en de democratie. Vorig jaar gooide de coronapandemie roet in het eten en was het stil in Mechelen.
De aanwezigen in 2019 herinneren zich misschien nog het debat over de rol van de rechtsstaat in de migratieproblematiek, met onder meer em. prof. sociologie Marc Elchardus. Het werd een bij momenten hallucinant dovemansgesprek met de talrijk aanwezige juristen. Twee jaar later heeft de professor zijn ideeën verder uitgewerkt in zijn recent verschenen lijvig boek “Over identiteit, gemeenschap en democratie”. Voor juristen is vooral het achttiende hoofdstuk belangwekkend: “Een nieuwe revolutie: weg met de juristocratie”. Ieder geëngageerd jurist zou dit moeten lezen, kwestie van de argumenten te kennen van een opponent die geen hoge pet opheeft van diegenen die beroepshalve begaan zijn met het recht.
De stellingen komen van een academicus en verdienen alleen al daarom aandacht. Het is het standpunt van een socioloog. Die zijn vaak goed in het analyseren van het verleden, maar minder trefzeker in hun voorspellende kracht voor de nieuwe tijden. Het is voor een gemiddeld jurist ook niet eenvoudig om de mening van Elchardus goed te vatten, want volgens gangbare juridische standaarden klinken er tegenstrijdigheden in zijn analyse.
Volgens de professor heeft onze samenleving sinds de tweede helft van de vorige eeuw een transformatie ondergaan en werd “democratie vervangen door juristorcratie”. Hij kant zicht tegen Grondwettelijke Hoven of supranationale rechtscolleges (zoals het Europees Hof voor de Rechten van de mens of het Europees Hof van Justitie) die “sterke vormen van juridische toetsing” kunnen toepassen “die de volkssoevereiniteit ondergraven en daarom als ondemocratisch dienen te worden beschouwd”. De “juristocratie” heeft volgens Elachrdus minstens vijf nadelen: “zij vormt een bedreiging voor de rechtsstaat, bevordert willekeurige interpretaties van de wet, brengt mensen in gevaar door politieke naïviteit, biedt geen betere bescherming van rechten en interpreteert op een manier die neoliberaal beleid bevordert en sociale vooruitgang remt”. Wat verderop in de analyse stelt Elachardus in algemene termen dat “empirische analyse van het optreden van rechters” de “partijdigheid en het activisme” van die rechters laten zien.
Er kan volgens Elchardus ingegrepen worden bij de selectie van magistraten. Zijn standpunt is op dat punt wat verwarrend. Enerzijds lijkt hij er voorstander van de te zijn om “de volksvertegenwoordigers een rol te laten spelen bij de selectie en de benoeming van rechters”, maar anderzijds wijst hij ook op het gevaar van politieke manipulatie wanneer ervoor gekozen wordt om de “politieke suprematie te herstellen” door het afbouwen van de rechterlijke macht. Misschien wil hij daarmee zeggen dat het in ons land nog niet zo slecht geregeld is, omdat de leden van het Grondwettelijk Hof met bijzondere meerderheid worden aangeduid door de wetgevende macht. De magistraten van de rechterlijke orde worden dan weer voorgedragen door de Hoge Raad voor de Justitie, voor de helft rechtstreeks verkozen door de magistraten zelf en voor de overige met twee derde meerderheid door de senaat.
De analyse van Elchardus eindigt met de overweging dat “voor grondwettelijke materies, uitspraken die nationaal recht of nationale rechtbanken ondergeschikt maken aan transnationaal recht en transnationale rechtbanken” een “volksberoep” moet mogelijk zijn, “waarbij het parlement bij bijzondere meerderheid kan beslissen die niet te volgen”. Daarmee legitimeert de professor wat er nu in Polen gebeurt.
Het is een discours dat in conservatieve kringen in binnen-en buitenland op groeiende sympathie kan rekenen (terwijl Elchardus toch tot voor kort het epitheton “huisideoloog van de socialistische partij” droeg).
Die aanzwellende maatschappelijke kritiek lijkt ook de President van het Europees Hof van Justitie niet te ontgaan, die in hoogsteigen persoon reageerde in een opmerkelijk interview in De Standaard (“De EU kan wel wat schokken incasseren zonder dat de ruggengraat breekt”, 19 oktober). Hij antwoordt op de vraag of zijn Hof niet het gevaarlijkste deel van de Europese constructie is met: “Niets belet politici de wetten gedetailleerder te maken. Hoe preciezer die zijn, hoe minder wij ze kunnen interpreteren. Maar dat betekent dat zij de moeilijke knopen moeten doorhakken”.
Elchardus lijkt er trouwens van overtuigd dat “het volk” moedig is en alle knopen wil doorhakken. De volkssoevereniteit laat echter zien dat vele wetgevers graag vaag blijven met open normen en de verantwoordelijkheid doorschuiven naar wat de socioloog denigrerend de “juridische professies” noemt (rechters en advocaten). De ingevingen van de socioloog kunnen daar alvast niet op veel steun rekenen.
***
Meer blogposts lezen van Hugo Lamon? Dat kan hier!
0 reacties